Vliegen met een puber: 3 uur zwijgen, 47 keer “hoe lang nog?” en 10x zuchten

Je denkt: we gaan op vakantie, gezellig samen, even quality time. Je puber denkt: help, ik zit vast met mijn ouders in een blikken buis zonder wifi.

Vanaf het moment dat je roept “kom, we moeten naar de gate!” begint het. Zucht nummer één. Ogen worden gerold, schouders hangen slap, de hoodie gaat over het hoofd. Non-verbaal verzet: geactiveerd.

3 uur zwijgen

Inchecken, wachten, boarden en dat allemaal onder het motto: “doe maar alsof je me niet kent.” Je puber glijdt als een schaduw achter je aan, compleet opgaand in zijn eigen existentiële crisis. Hij praat niet. Hij kijkt niet. Hij ademt hooguit passief-agressief.

En jij? Jij probeert te genieten. Want: vakantie! Maar na het achtste diepe zuchten (de zijne) en je derde kopje veel-te-dure-airportkoffie (de jouwe), begint het te dagen: dit wordt een lange vlucht.

47 keer “hoe lang nog?”

Eenmaal in het vliegtuig begint het echte feest. De puber – ingeklemd tussen raampje en wildvreemde – beseft ineens dat een vliegtuigstoel geen PlayStation is. Geen wifi. Geen beenruimte. Geen privacy. Wel ouders.

Dan begint het:
“Hoe lang nog?”
“Zijn we er al bijna?”
“Waarom duurt dit zo lang?”
(Alsof jij de windrichting bepaalt.)

Ondertussen wurmt hij zich in vijf houdingen die allemaal net níet comfortabel zijn, laat hij per ongeluk (maar echt heel per ongeluk) zijn oortjes op de grond vallen, en wil hij water, een snack, een andere snack, of een andere stoel. En daarna weer niks.

10 zuchten (maar je telt er 36)

Je puber zucht. Jij zucht terug. Het is een communicatievorm geworden. Een soort Morse-code tussen twee generaties die allebei liever thuis op de bank lagen.

Maar dan – ergens boven Frankrijk – gebeurt het. Hij kijkt naar buiten, knikt goedkeurend en zegt: “Eigenlijk is dit wel chill zo, even niks.”
Je knikt terug.
Geen woorden nodig.